
Spreekwoorden: (1914)
Met iemand opgescheept zijn (of zitten)d.w.z. iemand tot zijn last hebben. Vgl. Winschooten, 66: Hij is 'er meede opgescheept, hij is aan 't teefje vast; bl. 225: wij waaren met vgl. Winschooten, 66: Met iemand gescheept sijn, beteekend: met iemand zijn; haar opgescheept. In de 17<sup>de<-s...
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778

Spreekwoorden: (1914)
Met iemand opgescheept zijn (of zitten)d.w.z. iemand tot zijn last hebben. Vgl. Winschooten, 66: Hij is 'er meede opgescheept, hij is aan 't teefje vast; bl. 225: wij waaren met vgl. Winschooten, 66: Met iemand gescheept sijn, beteekend: met iemand zijn; haar opgescheept. In de 17<sup>de<-s...
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778
Geen exacte overeenkomst gevonden.